Ongelijknamige breuken bestaan uit delen die niet even groot zijn.
De noemers zijn niet gelijk.
Ongelijknamige breuken kun je niet zomaar van elkaar aftrekken.
In het stappenplan hieronder lees je hoe je ongelijknamige breuken die groter zijn dan 1 van elkaar af kunt trekken.
Ongelijknamige breuken moet je eerst gelijknamig maken.
De noemers worden dan gelijk.
In stap 1b wordt kort uitgelegd hoe je deze breuken gelijknamig kunt maken.
Vind je dit nog lastig? Lees dan nog eens het artikel door over hoe je breuken gelijknamig kunt maken.
Deze breuken gelijknamig maken:
- Noemer x noemer: 3 x 5 = 15. De breuken worden "vijftienden".
- Noemer x teller: 3 x 4 = 12. 4⁄5 is nu gelijk aan 12⁄15 .
- Noemer x teller: 5 x 2 = 10. 2⁄3 is nu gelijk aan 10⁄15 .
Hieronder kun je zien hoe de breuken eruit zien na het gelijknamig maken.
Als je de breuken gelijknamig hebt gemaakt, trek je de hele getallen van elkaar af.
Trek daarna de breuken van elkaar af.
Je hoeft alleen maar de tellers van elkaar af te trekken. De noemers blijven gelijk.
Je ziet dat 10⁄15 kleiner is dan 12⁄15 . Kun je ze dan wel van elkaar aftrekken?
Dit kan door de hele getallen in te wisselen voor breuken.
1 hele = 15⁄15 .
8 helen = 8 x 15⁄15 = 120⁄15 .
4 helen = 4 x 15⁄15 = 60⁄15 .
Tel dan 120⁄15 en 10⁄15 bij elkaar op en 60⁄15 en 12⁄15.
Je hebt de hele getallen nu ingewisseld voor breuken.
Hierdoor kun je de som nu uitrekenen. Denk aan het vereenvoudigen.
Kijk bij een breuk altijd of je de uitkomst nog kunt vereenvoudigen.
Haal de helen uit de breuk en maak de breuk zo klein mogelijk.
Dan kom je altijd tot het juiste antwoord.