Het tellen is de basis voor het verdere rekenen. Vooruit tellen en terugtellen zijn hierbij belangrijke onderdelen. Als kinderen vooruit kunnen tellen met sprongen van 1, kunnen ze een volgende stap maken naar het vooruit tellen met sprongen van 2.
In de turngroep van Lieke zitten 12 kinderen. Volgende week komt er een tweeling bij in de groep. Er komen twee kinderen bij.
Hoeveel kinderen zitten er dan in de turngroep?
Er komen twee nieuwe kinderen in de turngroep van Lieke. Je kunt verder tellen met een sprong van 2.
Je ziet dat je bij een sprong van 2 een getal overslaat. Als je verder telt vanaf 12, dan sla je het getal 13 over. Dan komt het getal 14. Als Lieke dus verder telt vanaf 12 met een sprong van 2, dan komt ze erachter dat er 14 kinderen in de turngroep zitten. Op de afbeelding zie je de sprongen van 2 afgemaakt tot en met 20. Het is handig om deze sprongen uit je hoofd te kennen.
- Jonge kinderen leren hoe ze moeten tellen, dit is de basis voor het verdere rekenen.
- Kennis van de getallenrij is hierbij erg belangrijk. Als je de getallenrij niet kent, kun je ook niet vooruit tellen.
- Bij vooruit tellen met sprongen van 2, zet je steeds een sprong van 2 vooruit op de getallenrij.
- 10, 12, 14, 16, 18, 20.