De theaterzaal heeft 22 rijen met stoelen. Elke rij heeft 16 stoelen. Hoeveel zitplekken heeft de theaterzaal in totaal?
De keersom die hierbij hoort is:
22 x 16 = ?
In het stappenplan hieronder lees je hoe je deze som cijferend kunt oplossen.
Noteer de getallen onder elkaar. Het is handig om de letters van de waarde van de getallen erbij te zetten: H = honderdtallen, T = tientallen, E = eenheden. Hieronder zie je hoe je deze voorbeeldsom onder elkaar noteert. Het grootste getal moet altijd bovenaan staan.
Bij cijferend vermenigvuldigen begin je aan de rechterkant. De eenheden vermenigvuldig je als eerste met elkaar.
De som wordt dan: 6 x 2 = 12.
12 bestaat uit een tiental en een eenheid.
Noteer de 2 onder de eenheden en de 1 onder de tientallen. In de afbeelding zie je dat dit er klein bij is genoteerd.
Vermenigvuldig daarna de eenheid met het tiental. Je hebt in de vorige stap een tiental erbij genoteerd. Vermenigvuldig eerst de eenheid met het tiental dat er al stond.
Je maakt dus eerst de som: 6 x 2 = 12. Omdat het getal 2 onder het tiental valt, is de eigenlijke som:
6 x 20 = 120. In de afbeelding staat het getal 1 onder de H van honderdtal, want het getal 1 betekent in dit getal 100. Je hebt de uitkomst van de som nog niet, want nu moet je het bijgeschreven tiental er nog bij optellen.
Vermenigvuldig dan het tiental met de bovenste rij. De 1 staat onder de tientallen, dus eigenlijk is dit 10. Daarom schrijven we alvast een 0 op.
De som wordt dan: 1 x 2 = 2. De eigenlijke som is dus: 10 x 2 = 20.
Vervolgens vermenigvuldigen we het tiental met het tiental.
De som wordt dan: 1 x 2 = 2. De eigenlijke som is dus: 10 x 20 = 200. In de afbeelding staat het getal 2 onder de H van honderdtal, want het getal 2 betekent in dit getal 200.
Tel als laatste de antwoorden bij elkaar op. Doe dit ook cijferend en begin aan de rechterkant bij de eenheden.
Je hebt nu de uitkomst van de som berekend. 16 x 22 = 352. De theaterzaal heeft dus 352 zitplekken.
- Bij cijferend vermenigvuldigen noteer je de getallen onder elkaar.
- Honderdtallen, tientallen en eenheden noteer je boven de getallen.
- Vermenigvuldig eerst de eenheid met de bovenste rij. Daarna vermenigvuldig je het tiental met de bovenste rij.
- Als het antwoord van de vermenigvuldiging van de eenheden een tiental is, verplaats je het cijfer van het tiental naar de 'buurman'.
- Het cijfer dat naar de 'buurman' is verplaatst, tel je later op bij de vermenigvuldiging van de eenheid en het tiental.
- Wanneer je alle getallen hebt vermenigvuldigt, tel je deze uitkomsten bij elkaar op.
- Cijferend vermenigvuldigen lijkt op kolomsgewijs vermenigvuldigen. Bij het cijferend vermenigvuldigen begin je aan de rechterkant, bij de eenheden (het kleinste getal). Bij het kolomsgewijs vermenigvuldigen begin je aan de linkerkant (het grootste getal).