Door middel van bussommen kunnen jonge kinderen op een betekenisvolle manier oefenen met het optellen en aftrekken. In dit artikel staan erbij sommen tot en met 20 centraal.
Er stappen kinderen in de bus.
Hoeveel kinderen zitten er nu in de bus?
Tel eerst hoeveel kinderen er staan te wachten bij de bushalte. Er staan 4 kinderen. Je kunt de poppetjes ook tellen:
'Eén, twee, drie, vier.'
Er zitten al 10 kinderen in de bus. Je kunt de poppetjes in de bus ook tellen:
'Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien.'
Je kunt ook gebruik maken van de vijfstructuur. Vijf blauwe poppetjes en vijf rode poppetjes. 5 + 5 = 10.
Er gaan 4 kinderen in de bus en er zitten al 10 kinderen in de bus. De som is dus 4 + 10 = 14. Er zitten in totaal 14 kinderen in de bus. Je kunt ook alle poppetjes tellen: 'Eén, twee, drie ... dertien, veertien.'
- Door middel van bussommen kunnen kinderen op een betekenisvolle manier oefenen met erbij sommen en eraf sommen.
- Tel eerst hoeveel kinderen er in de bus gaan.
- Tel daarna hoeveel kinderen er al in de bus zitten.
- Als je het aantal kinderen die in de bus gaan en het aantal kinderen die al in de bus zitten bij elkaar optelt, dan weet je hoeveel kinderen er in totaal in de bus zitten.