Een breuk schrijf je als volgt:
Boven de deelstreep schrijf je de teller: het deel dat gekleurd is.
Onder de deelstreep schrijf je de noemer: het aantal delen waarin de hele is verdeeld.
Voorbeelden
Deze taart is in 2 stukken verdeeld. Je ziet dat één deel van de twee delen gekleurd is.
|
||
Deze taart is in 5 stukken verdeeld. Je ziet dat twee delen van de vijf delen gekleurd zijn. De breuk die hier bij hoort schrijf je als: 2⁄5 |
Let op!
In de online uitleg wordt gebruik gemaakt van de schrijfwijze van breuken met een schuine deelstreep.
In de oefeningen op de websites zie je vaak een rechte deelstreep.
De breuk wordt hierdoor niet anders.
Beide schrijfwijzen zijn correct.